Monoloog van een gebedenboek

Ik ben zwanger van woorden. Tot de laatste bladzijde volgeschreven. Vijf jaar lang heb ik hier gelegen, als een stille getuige van talloze mensen die deze kapel binnenkwamen. Jullie vertrouwden me je wensen, verlangens en gebeden toe. Ik zie je nog binnenkomen, ondersteund door je zoon van veertien. Samen gingen jullie zitten op het bankje. Zacht in gesprek over het belang van deze plek te midden van alle drukte van de stad. ‘Steek nu maar een kaarsje aan… voor opa.’ En in stilte bleven jullie even zitten. Bij het weggaan vertrouwde je me nog een korte krabbel toe: ‘Dank voor deze plek van rust.’

De meeste uren heb ik met jou doorgebracht, mijn Arubaanse vriendin. Jij was, naast alle toeristen die in allerlei talen mijn bladzijden vol schreven, degene die mij het meeste heeft toevertrouwd. Je hele levensgeschiedenis ken ik, de namen van al je familieleden die door een oceaan aan ruimte van je gescheiden leven. Maar hier, op dit plekje, weet je je met hen verbonden.

En daar kwam jij binnen, kerst vorig jaar. Buiten de kapel stond een kerstboom, die tijdelijk mijn functie overnam. Vele gebeden en wensen werden erin opgehangen. Jij liep even door, stak een kaarsje aan en schreef heel eenvoudig in mij: ‘We bidden dat al deze kerstwensen mogen uitkomen!’

Dat doet me denken aan haar die zwanger was van hét Woord. Zij in wie het Woord mens werd. Gek genoeg, precies het omgekeerde als wat ik doe. In mij worden mensen tot woorden. Of klinkt dat gek? Nee, toch? Op een bepaalde manier kunnen we niet zonder elkaar. Omdat God een plek koos om met ons te zijn, kunnen er plekken zijn als deze kapel waar wij met Hem zijn.

Mijn taak is volbracht. Een nieuw boek neemt mijn plaats in. En dankbaar werd ik tijdens een dienst omhoog geheven: ‘God, al deze mensen, al deze gebeden, laat ze in U geborgen zijn. U die in Christus God-met-ons is.’

 

(Deze blog verscheen als column in het decembernummer van Kerk in Mokum.)

Related Posts

1 Response

Leave a Reply