De komende weken kijken we naar het zesde onderdeel van de vrucht van de Geest: goedheid. Weet je nog wat de eerste vijf onderdelen waren?
Het Hebreeuwse woord voor ‘goed’ ken je waarschijnlijk wel: tov (ons woord ‘tof’). In de Bijbel lezen we het heel vaak: loof de Heer, want Hij is goed. Waarschijnlijk heb je het ook vaak gezongen. Zing het maar!
Waarschijnlijk heb je psalm 136 gezongen. Zoek deze psalm nog maar eens op in je Bijbel. Welke regel komt steeds terug?
Zo zie je hoe ‘goedheid’ verbonden is met waar we vorige maand naar gekeken hebben: goedertierenheid (chesed in het Hebreeuws, in de NBV vertaald met trouw).
Sla nu psalm 106 op. Wat is hier het eerste vers?
En psalm 107. Wat is hier het eerste vers?
En wat is het eerste vers van psalm 118?
En het laatste vers?
En wat vind je in 1 Kronieken 16:34?
Kijk nu naar psalm 135. Wie moeten de HEERE loven? (Vers 1 en 2)
Waarom? (Vers 3 en 4)
Hoe zie je dat God groot is? (Vers 5, 6 en 7)
Wat heeft God voor Israël gedaan? (Vers 8-12
God is goed voor Zijn volk. Hij is heel groot, groter dan wie ook, maar toch bekommert Hij zich om ons. Daarom moeten we Hem loven!
Leer deze week deze Bijbeltekst uit je hoofd (je hebt hem al eerder geleerd): Psalm 136:1:
Bid elke dag: Jezus, Uw goedheid in mij.
Lees deze maand hoofdstuk 7, Goedheid, uit Vrucht van de Geest, probeer de praktische handreikingen toe te passen en beantwoord de verwerkingsvragen. Schrijf wat je zou willen delen over deze week met je kring op onder “notities” bij dit hoofdstuk.
Veel zegen!