‘De twijfel zit bij veel gelovige tijdgenoten maar net onder de oppervlakte. En zodra ze de kop opsteekt, blijkt ze veel dieper geworteld dan men zelf vermoedde.’ Twee predikanten, Paul Visser (Amsterdam) en Kees van Ekris (Zeist), roepen deze week in het Nederlands Dagblad op tot een grondige bezinning op de innerlijke secularisatie waaraan ze velen ten prooi zien vallen. Dat plotselinge ‘leeglopen van het geloof’ gebeurt niet aan de rand, maar midden onder jarenlang toegewijde gelovigen. Een indringend pleidooi in twee afleveringen (Koos van Noppen, IZB)
HET GELOOF DREIGT TE VERKRUIMELEN door Paul Visser
Als ik de balans opmaak van wat ik vlak om me heen en breder zie, dan is de conclusie even zorgwekkend als onontkoombaar: het geloof dreigt onder trouwe kerkgangers meer en meer te verkruimelen. Je merkt het aan allerlei signalen: aan kerkgang zonder verlangen naar de ontmoeting met God, aan Bijbellezen zonder verwachting en verrassing, aan kwijnend gebedsleven. Eerlijk gezegd ontmoet ik te vaak mensen die het geloof beu zijn. Een belangrijke oorzaak daarvoor is gelegen in het feit dat het geloof ongemerkt en sluipenderwijs tot ‘gemeengoed’ is geworden. Het is niet langer een gave van God, door twijfel, verwarring en aanvechting verworven.
Het spande erom
Zelf sta ik in een traditie waarin God niet automatisch jouw God was en jij niet vanzelfsprekend zijn kind. God moest gezocht en gevonden worden. Sterker nog: het ging erom dat jij door Hem gezocht en gevonden werd. Je was niet bij voorbaat gered, je was van nature verloren. Intussen was je in de doop wel het beslissende toegezegd. Maar dat lag niet voor het oprapen. God is niets aan ons verplicht, maar wel alles verplicht aan zichzelf – en daarmee aan ons.
In die beloftevolle spanning kwam het aan op een diepe doorleving. Het spande erom om van Hemzelf te vernemen en er zo van overtuigd te raken, dat Hij jou genadig is. In die strijd tussen hoop en vrees kon het er heftig aan toe gaan. God kon nabij komen en eindeloos ver weg zijn. Je kon in de ban zijn van de twijfel aan zijn bestaan als je dagen en nachten niks van Hem vernam. En er kon een diep vertrouwen geboren worden als Hij van zich liet horen. Het was een strijd met God, óm God.
Het gevolg was een geloof dat was verankerd in de Levende zelf. Wars van alle zelfverzekerdheid en tegelijk zekerder dan wat ook maar. Het was het geloof dat door de diepten van ‘verliezen en verloren zijn’ was heen gegaan; het geloof als vrucht van bange worsteling en verrassend geschenk van God. Kostbaar, omdat het je niet was komen aanwaaien of was aangepraat. Weerbaar, omdat het door allerlei innerlijke vertwijfeling was heen gegaan, gehard en gestaald in het gevecht: ‘ik laat U niet gaan, tenzij U mij zegent’.
Ik weet helaas maar al te goed dat dit type existentiële strijd in de gereformeerde traditie tot veel vrome misstanden heeft geleid: geestelijk navelstaren, eindeloos wroeten in je ziel, levenslange heilsonzekerheid. Die uitwassen laten onverlet dat elke generatie op de een of andere manier door dit gevecht heen zal moeten, wil het daadwerkelijk en persoonlijk hoop krijgen op God, geworteld raken in Christus en gevoed worden door de Geest.
Aangepraat
Zou het kunnen zijn dat een opgroeiende generatie van kinds af aan inmiddels te veel wordt aangepraat dat Jezus op voorhand je beste vriend is? De gevolgen daarvan zie ik om me heen: geloof als het sluitstuk van een redenering, zonder daadwerkelijke bekering, zonder ‘goede strijd’ om met God in het reine te komen. Een geloof ‘van horen zeggen’, zonder zelf zijn overtuigende stem te hebben vernomen. Een geloof dat je jezelf voor een appel en een ei hebt eigengemaakt.
Maar een geloof dat daarom ook voor de eerste de beste schotel linzen van de hand kan worden gedaan. Daarmee zijn we bij de kern. Een geloof dat niet op leven en dood is verworven, wordt niet als een kostbaar geschenk gekoesterd. Het is niet bestand tegen de kritische vragen van een wereld die het zonder God ook prima voor elkaar heeft. Het is evenmin opgewassen tegen de harde werkelijkheid van alledag, waarin je vaak bitter weinig van God gewaar wordt. De twijfel zit bij velen maar net onder de oppervlakte. En zodra ze de kop opsteekt, blijkt ze veel dieper geworteld dan men zelf vermoedde. Geruisloos valt het geloof af, als een verdord blad van een boom. Geloof dat niet ontvonkt is aan de omgang met God, met alle verbijstering en verrukking vandien, wordt op den duur een saaie bedoening. Het wordt een riedel, die je steeds minder raakt en die je na verloop van tijd beu wordt. Bovendien – kijk om je heen! – zonder geloof kun je toch ook prima een goed mens zijn?
Zonder veroordeling
Hoe moet je daar in prediking en pastoraat nu mee omgaan? Niet door een achterhaald motto opnieuw in te voeren, maar door het onzichtbaar aanwezige ongeloof, de onderhuidse twijfel en toenemende verveling openlijk te benoemen. En door tijdgenoten met aandacht en mededogen, zonder veroordeling, vanuit de Schriften nabij te komen. Laat juist de Schrift niet zien dat God niet ‘voor het oprapen’ ligt, dat geloven in de Onzienlijke geregeld een zware opgave is? Staat er niet geschreven dat je enthousiast kunt beginnen maar het beu kunt worden, dat geloven lang niet altijd goed voelt en het vaak een klus is om het vol te houden? Ik ben ervan overtuigd dat deze noties méér aanspreken, meer lucht en troost bieden, dan allerlei bemoedigende slogans waar we ‘de week weer mee in kunnen’. Preken die eenzijdig suggereren dat God altijd onder handbereik is en klaarstaat met genade en geborgenheid, gaan op den duur vervelen en irriteren.
Pleisters plakken
Zulke preken hebben méér iets van pleisters plakken in de ruimte dan van wonden blootleggen en behandelen. Zouden mensen van vandaag niet enorm geholpen zijn met preken die niks verbloemen van onze innerlijke weerzin tegen wat God met ons voorheeft en van onze neiging ons zo makkelijk mogelijk van Hem af te maken. Preken ook die eerlijk erkennen dat je God eerder kwijt bent dan rijk, dat Hij geregeld niet te volgen is en dat wij meer dan eens nauwelijks iets van Hem gewaarworden. Preken ook die iets tonen van het gevecht met je eigen hart, dat minder meegaand is dan je zou wensen, van de twijfel en het ongeloof die je te pakken kunnen nemen, en van de worsteling met God, óm God, tegen alle vertwijfeling in. Zit achter het verlangen van velen naar ‘aansprekende’ preken geen honger naar woorden die vanuit de Schrift ingaan op de omgang met God, met alle verrassing en verbijstering, met alle verzoeking en vertwijfeling, met alle verzet en verlangen, met alle verlatenheid en geborgenheid vandien? Zou dat niet de remedie zijn om het aangeprate en opgeplakte geloof voorbij te komen en levend geloof gaande te maken en te voeden?
Vonken en vlammen
Bij zo’n existentiële aanpak kan het in de preek opnieuw gaan vonken en vlammen. Omdat jongeren en volwassenen zich gezien en opgezocht weten in hun twijfels en vragen en vanuit de Schrift worden aangespoord – soms op leven en dood – opnieuw te roepen om God zelf. Zal de Levende niet uitgerekend daar van zich laten horen? Om ons door de Geest woorden in te fluisteren die je zelf niet meer bedenken kunt? En geloof te wekken dat, hoe fragiel ook, niet zomaar kapot te krijgen is?
BESPREEK VERVELING EN VERMOEIDHEID IN DE KERK door Kees van Ekris
Een diepe vermoeidheid kan je ziel overvallen, als kerkganger of als predikant, schrijft Kees van Ekris. Deel 2 van een tweeluik opiniebijdragen in het Nederlands Dagblad.
Tien jaar geleden schreef de Rotterdamse filosoof Awee Prins zijn grote boek over de verveling. Prins noemde dat een ‘grondstemming in onze cultuur’. Verveling benoemde hij allereerst als het verlies van een bezield verband, verlies van een besef van oorsprong en bestemming. Met het verdwijnen van het christendom komt een nieuwe verveling opzetten in onze cultuur. Als de ‘ziel’ immers uit het leven verdwijnt, moet het leven ergens anders om gaan draaien. Dat wat wij kunnen kopen, voelen en maken wordt daarmee van groot belang. Het moet vervulling geven, het moet het geloof compenseren dat verloren ging. Maar de ziel, zegt Prins, kan niet leven van brood, spelen en lichamelijk genieten. Op den duur verveelt ze zich ermee. En die verveling maakt de ziel onaanraakbaar.
Een vorm van verveling belaagt ook de christelijke gemeente van vandaag. Wie in een gemeente meeleeft en soms ook iets van de eigen ziel weet, kent er iets van: De vreemde murwheid en uitgeblustheid die je soms ineens kan overvallen. De sleetsheid in het geestelijke leven. Je verlangt naar God, heel diep, maar zoveel slaat dat verlangen steeds dood. Verveling heeft iets te maken met ontworteling en ondervoeding, met voedsel dat de ziel niet voedt. Enerzijds wordt de verveling gevoed door slappe theologie. ‘God zorgt voor je en is altijd bij je’, en ‘doe jij vooral je best’. Maar in onze apocalyptische tijd waarin alles je uit handen geslagen wordt, red je het niet met een – vergeef me de term – kindernevendienst-theologie van ‘Jij bent al oké, en het gaat alleen nog maar mooier worden’. Dat is geen theologie, dat is legitimatie van narcisme.
Gehad met de kerk
Anderzijds is er de verveling die het helemaal gehad heeft met de kerk. Met de interne ruzies, het gedoe en de kinnesinne. Met de grote waarheidsclaims, gedaan door kleine zielen. Met krantenstukjesschrijvers die op hoge poten weer een onwaarheid hebben ontdekt, natuurlijk altijd in een ander, en in felle polemieken losgaan. Misschien is het ook de vermoeidheid met religie uberhaupt, met die continue al-te menselijke pogingen om op je tenen te lopen en de Naam van God op je eigen billboard te verven of te proclameren in je eigen conferentietje. De diepere zielen weten dat onder dit alles de moeite zit van het wachten op God, van het gemis van zijn levende aanwezigheid, moe van onverhoorde gebeden, clichés en dode taal.
Ontworteld
Het is mijn ervaring dat onder predikanten en toegewijde gemeenteleden een diepe vermoeidheid de ziel belaagt. Jarenlang is innerlijke twijfel bevochten, is steeds weer iets gezocht om de vermoeide ziel op te peppen. Meer bidden, vuriger spreken, een extra portie discipline. Het werkt even. En opeens knapt er iets. Dit is overigens niet gebonden aan leeftijd. Ook jonge mensen, meestal komend uit bevoorrechte christelijke omgevingen, voelen plotseling het geloof verdampen in de confrontatie met de hedendaagse cultuur. In de uitgestelde confrontatie met nihilisme, consumentisme en de verveling blijken ze weerloos te zijn, te grabbel voor de machten van onze cultuur. Een cultuur is niet alleen ontworteld, de kerk is het ook.
Druk
Ik geef mijn interpretatie voor een betere, maar vaak denk ik: de druk is te groot. De druk op kerk-zijn om die sluwe atmosfeer van verveling te doorbreken en te overwinnen. De druk op de beleving, om een levende christen te zijn die bijna in z’n eentje deze sferen moet kunnen weerstaan. De druk op de discipline, om zelf een standvastig getuige te zijn in dode tijden. De druk op de preek en de prediker om vrolijk en bevlogen, diepzinnig en praktisch de crisis tegen te moeten spreken. We begrijpen de theologie die deze druk intensiveert: meer discipline, meer beleving, meer kekke christenen. We begrijpen het omdat het kameraden zijn in hetzelfde gevecht tegen die verveling. Maar ons bange vermoeden is dat ‘meer’ uiteindelijk tot een grotere ongevoeligheid leidt. Meer ‘kick’ werkt misschien op korte termijn, maar gaandeweg is steeds meer ‘kick’ nodig om dezelfde mensen nog te raken. En de ongevoeligheid die daardoor op den duur ontstaat, kan door geen mens meer doorbroken worden. De nadruk op de beleving kweekt een nieuwe generatie van onbereikbaren.
De wrange situatie doet zich voor dat alle pogingen om de verveling in de kerk op een al te menselijke wijze het hoofd te bieden (meer entertainment, sterker accent op keuzes, discipline, waarheid) het probleem eerder vergroten dan verkleinen. Nog meer vermoeidheid en verdoving zijn het gevolg. Het zijn de strategiën van ‘meer’ die de vermoeide ziel niet helpen, maar pijnigen.
We hebben deze aanvechting van de vermoeidheid niet als zwakte te zien, maar als geestelijke adel. Het zijn de Godzoekers die erover spreken, zij die door de seizoenen van het geloof heengetrokken zijn. Zij stellen die vraag.
Geen programma
Hoe bieden we deze situatie het hoofd? Geen ‘programma’ alstublieft. Wie in eenduidige programma’s gelooft, begrijpt weinig van deze crisis. Als we nu eens beginnen met reformatorische zelfkritiek. Dat is een waardig en zelfbewust uitgangspunt voor het Luther-jaar. De reformatorische waarheidszin heeft tot eindeloze breuken in de kerk geleid. De ziel raakt opgejaagd in dit repeterende breken en misschien wel murw. Het is tijd om de ene kerk terug te vinden als ruimte voor allerlei zielen. Wat zou het een adembenemende geloofsgreep zijn van de Heilige Geest wanneer Hij dat in onze generatie geven zou: temidden van het volk waar wij van houden, één huis voor de ziel.
Vreugde om verkiezing
Misschien dat we, tegenstrijdig genoeg, daarnaast iets van de Entdeckersfreude uit de Reformatie kunnen hervinden, mee kunnen nemen die ene kerk in: de vreugde om de verkiezing. Als de ziel iets nodig heeft vandaag, is het een theologie die de twijfel aankan en de aanvechting, de zonde en de wanhoop. Het leerstuk in de kerk dat daartoe in staat is, is de verkiezing. Niet als retro-theologie, maar als een hervinden van een medicijn waar onze vaderen vrijheid in vonden, en wij opnieuw. Het is een hernieuwd ontzag voor het spreken van God, voor het onomkeerbare en definitieve van Gods ja. Het is een geloofstaal die ons ook opnieuw verbindt met Israël, dat leeft van eenzelfde verkiezing. In deze theologie komt een nieuw ontzag mee voor de souvereiniteit Gods. Hij braucht uns nicht (Esther Maria Magnis), Hij is niets aan ons verplicht, zelfs geen antwoorden. Maar als Hij voorbijgaat, trekt Hij van velen om mee te gaan. Paradoxaal genoeg komt er juist zo een gezonde spanning in het geloofsleven. <
Het zou heel goed kunnen dat op de bodem van de vermoeide ziel deze vraag de diepste is: Raak ik Hem kwijt? Wat als ik mijn kind verlies aan deze wereld? Wat als ik zelf niet niet meer wil of kan? Het is een voorrecht voor theologie en prediking om die vraag te erkennen, zelfs te beminnen, als de vraag van de aangevochten ziel. Niet om er in te blijven hangen, maar om die uit te spreken en te bespreken. In de kerkenraad, in de onderlinge ontmoetingen binnen de gemeente. En in de binnenkamer. Met urgentie, omdat er zoveel op het spel staat.