Maandagochtend. De Noordermarkt bruist. Om half elf gaan de deuren van de kerk open. Het is een mooie plek om even te zitten en koffie te drinken, tussen het koopjesjagen door. Voor vele Jordanezen is het een vaste ontmoetingsplek. Maar er zijn altijd ook toevallige passanten, toeristen, of buurtbewoners die voor het eerst even binnenkomen. Zo ook deze maandag.
Ik raak in gesprek met een stel uit de buurt. Hij is bioloog, zij sociologe. Ze zijn onder de indruk van het gebouw. Ze genieten van de rust. En ze zijn nieuwsgierig naar de gemeenschap die hier zondags haar geloof viert. Zelf zijn ze niet gelovig en dat vinden ze jammer. ‘Jammer?’ ‘Ja, we zouden graag willen geloven, want uit onderzoek blijkt dat gelovige mensen gelukkiger zijn.’
We praten erover door. Wat zou gelovigen gelukkiger maken? Ze hebben wel hun ideeën. Gelovigen hebben een zingevend verhaal, ze maken deel uit van een gemeenschap, ze hebben een adres om hun zorgen te uiten, ze hebben rituelen om zich te oefenen in dankbaarheid, ze kunnen terugvallen op vaste structuren in onzekere tijden, ze hebben een moreel kompas…
Verwonderd kijk ik hen aan. ‘Wat mooi hoe jullie over geloof en gelovigen spreken! Ik zou willen dat we binnen de kerk beseften wat voor een schatten we hebben! Maar waarom doen jullie dan niet mee?’ ‘Tja,’ zegt hij: ‘voor een bioloog is het lastig om te geloven. De wetenschappelijke bewijzen zijn te groot. Het geloof is gewoon onwaar.’ ‘Dat ligt er maar net aan welke waarheid je zoekt,’ antwoord ik: ‘als je bijvoorbeeld voetbalt, waarom doe je dat dan? Voor het spel, of voor de knikkers? Zou er een waarde en waarheid kunnen schuilen in het “spelen van het geloofsspel”, zonder dat je voor de knikkers gaat?’
We nemen afscheid. Ze zijn aan het nadenken gezet. En ik bid voor hen, dat ze – zoekend naar geluk – het spel durven te gaan spelen, om zo een diepe waarheid te ontdekken, die je alleen spelenderwijs vindt!
(Deze blog verscheen eerder als column in Kerk in Mokum, sept ’22)