Hoe komt het dat het spelen met gedachten ons soms liever lijkt geworden, dan het zoeken naar klare taal om te doen wat zij deden? Heeft dat te maken met de tijd of met ons eigen hart. Of met beide? Wie bij de tijd wil zijn, moet de stellige stijl van voorheen upgraden naar een losse toon met veel open eindjes. Waarheden zijn ‘uit’. Verwarrende woorden zijn ‘in’. Wie het denkt te weten, moet nog eens goed nadenken. Voortschrijdend inzicht heet het. Intussen voedt het slechts wat het verwoordt: groeiende onzekerheid.
Wat is dat toch? Schrijvend in de zogenaamde lijdenstijd, moest ik onwillekeurig denken aan wat ooit bij het kruis gebeurde: verdobbelen van het kostbaarste wat Jezus achterliet en je daar rijk mee rekenen. Terwijl ze met Hemzelf niks konden. Ze wisten niet beter. Het beeld zette zich vast. Het spelen met de erfenis die Hij naliet, met Zijn woorden, wonderen en werken, kan er ongemerkt iets van weg krijgen. Met dit verschil dat het nu om theologen gaat, die beter moeten weten. De gevolgen zijn ernaar. Insiders, die zich al veel langer afvroegen ‘waar het over gaat’, worden bevestigd in hun gelijk. Terwijl outsiders, bij wie men graag in het gevlei wil komen, er in de regel niet koud of warm worden. In Amsterdam merk ik daar althans niks van. Als ze al iets meekrijgen van de ballonnetjes die worden opgelaten, prikken ze er vaak genadeloos doorheen. Deze upgrade van het geloof, het zekere weten voorbij, toont voor hen slechts aan dat het zijn langste tijd heeft gehad.
Ik voel toenemende irritatie. Dat is link, want het vertroebelt de objectieve blik. Daarom wil ik iedere goedbedoelde poging, om op tastende toon iets van de ‘onmogelijkheden’ van het geloven te verwoorden, allerminst afdoen als een verdachte exercitie. Evenmin pleit ik van de weeromstuit voor een plompverloren herhalen van zetten. Wel raak ik door ontmoetingen met seculiere tijdgenoten steeds meer overtuigd dat zij vooral vragen om onder ons ‘verdachte’ duidelijkheid. Het kan raar lopen. Als de façade wegvalt, zit er meestal een ‘gewoon’ mens tegenover je, met veel vragen. Over angst en onrust, over waarom en waartoe, over goed en kwaad, over schuld en schaamte, over zichzelf en over God. Zo één wil weten. Weten hoe het zit. Wat ik in Gods naam te melden heb. Het eerlijke en hele verhaal. Graag in klare alledaagse taal. In ronde woorden dus. Dat is flink oefenen. Zweten soms. Veel bidden ook. Op hoop dat gebeurt wat Bonhoeffer ooit schreef: Het is niet aan ons de dag te voorspellen – maar die dag zal komen – dat er weer mensen geroepen worden, om zó Gods woord te spreken dat de wereld eronder verandert en zich vernieuwt. Het zal een nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien, maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus; de mensen zullen ontsteld zijn maar zich gewonnen geven aan haar kracht…
Paul Visser