Vorige week hebben we gezien dat God goed is, en dat Hij goed is voor ons, al verdienen we het niet, en dat Hij zijn goedheid in ons laat groeien zodat wij ook goede werken doen.
Dit lezen we ook in Mattheüs 5. Lees vers 13-16. Wat zijn we volgens Jezus?
(vers 13)
En wat nog meer? (vers 14)
Wat moeten we doen met ons licht? (vers 15 en 16)
Wat moeten de mensen zien van ons? (Vers 16)
Waarom?
Mensen moeten dus begrijpen waar onze goede werken vandaan komen, als ze ze zien. Dat brengt God eer.
Het gaat niet alleen om onze werken. Het gaat ook om ons karakter, onze manier van doen. Daarover lezen we in Mattheüs 5:43-48. Wat hebben we gehoord? (vers 43)
Wat zegt Jezus tegen ons? (vers 44) Wie moeten we liefhebben?
Wie moeten we zegenen?
Wie moeten we goed doen?
Voor wie moeten we bidden?
Kun je bij elk van deze situaties je iemand voorstellen? Heb je een vijand?
Misschien heb je ‘nee’ gezegd, omdat je geen persoonlijke vijand hebt. Maar denk dan aan de situatie in de wereld. Er zijn terroristen die het op ons gemunt hebben. Kun je je voorstellen dat je van deze mensen zou houden?
Toch vraagt Jezus dat van ons.
Ken je iemand die jou vervloekt?
Kun je je voorstellen dat je deze persoon zou zegenen?
Ken je iemand die jou haat?
Wat zou je kunnen bedenken om deze mens(en) goed te doen?
Is er iemand die jou beledigd heeft?
Kun je voor deze persoon bidden?
Is er iemand die jou vervolgt, op wat voor manier dan ook?
Kun je voor deze persoon bidden?
Dit zijn allemaal dingen die we niet uit onszelf kunnen. Juist daarom hebben we de vrucht goedheid nodig. En als we het dan doen, dan zijn we (vers 45)
Bid elke dag: Jezus, Uw goedheid in mij.
Veel zegen!