GOD OP DE GRACHT 2
Quote Stephan Sanders: ‘Ik vond Jezus een kwezel’
Journalistieke impressie van Anna Krijger van het gesprek
van Paul Visser met de Ton van Brussel (oud directeur Rode Hoed) en Stephan Sanders (schrijver)
In de tweede editie van ‘God op de Gracht’, op 14 maart 2019, waren twee ‘zestigers’ te gast: Ton van Brussel, oud-directeur van De Rode Hoed en columnist en schrijver Stephan Sanders – die eigenlijk pas 57 is. Beiden zijn van huis uit katholiek, maar lieten op jonge leeftijd het geloof achter zich. Decennia later hervinden ze, tot hun eigen verbazing, hun geloof in God. Dominee Paul Visser, die het gesprek in de Noorderkerk leidde, begon met de vraag: “Hoe was jullie godsbeeld als kind?” Sanders: “Ik sprak hardop als ik alleen was, vol vertrouwen dat ik gehoord zou worden. Ik speelde muziek vanaf mijn zesde, eerst blokfluit, daarna dwarsfluit. In de muziek meende ik God te horen.” Van Brussel: “Ik was een ontzettend gelovig jongetje. Ik geloofde dat ik nooit alleen was en God dat alles kon zien en horen. Ik bad op mijn knietjes voor het slapen gaan.Van zijn moeder mocht hij ‘geen dingen voor zichzelf vragen’. Het moest wel ergens over gaan. Mijn beeld van God was dat hij een persoon was.” Van Brussel verloor zijn geloof op zijn elfde, kort nadat hij erachter kwam dat Sinterklaas niet bestond. “Ik kreeg meteen ook twijfels over God. Ik dacht: dus een heleboel dingen die grote mensen zeggen zijn niet waar? Ik was ontgoocheld. Opeens was ik alleen. Toen ik ouder werd, verbond ik het gevoel van ‘alleen zijn’ niet meer met het verlies van mijn geloof. Ik dacht dat het een existentieel gevoel was.” Ook Sanders weet nog goed hoe zijn geloof verwaterde. “Ik was een jaar of dertien, veertien toen mijn beeld van God langzaam vervaagde. Ik kwam alleen nog maar in de kerk als ik fluit moest spelen. Toen ik het dorp waarin ik opgegroeid was achter me liet om te gaan studeren, bleef God daar ook achter. Die woonde in een boerderij, niet in Amsterdam. En op de universiteit geloofde je al helemaal niet.” Van zijn elfde tot zijn 61ste geloofde Van Brussel niet. Wat was het keerpunt? “Vier jaar geleden had ik iets stoms gedaan op zakelijk gebied en ik moest mijn excuses aan iemand aanbieden. Ik belde die man op, begon me te verontschuldigen en hij antwoordde: ‘Ik kan je wel vergeven.’ Ik kreeg het opeens heel warm van die woorden. Door die woorden heen was het alsof God zelf sprak. Ik móést naar buiten.” De deur van de Noorderkerk stond open en Van Brussel liep naar binnen. “Ik ging op een bank zitten en wist: God is er weer. Het was een heel rare sensatie. Hoe kón dat nou, na vijftig jaar?” Al die jaren had Van Brussel gedacht dat mensen die geloven zichzelf geen vragen hoeven te stellen. “Nou, ik ervoer opeens een bombardement aan vragen. Te beginnen met: ‘Hoe moet ik dit thuis vertellen?’ en vervolgens: ‘Hoe nu verder?’ Een paar dagen heb ik gedacht: het zal toch niet weggaan? Ik voelde me beschermd en niet meer alleen. Na een week wist ik: nee, dit gaat niet meer over.” Sanders: “Dat ging snel, ik ben jaloers! Het kostte mij jaren. Mijn moeder ging dood en ik dacht: met mijn moeder wordt nu ook het geloof begraven. Ik ben geadopteerd, mijn moeder heeft mij aangenomen. Zou ik ook haar geloof kunnen ‘aannemen’? Ik was toen vijftig en herinner me diepe schaamte. Ik zal toch niet gelovig zijn? Wat zwak! Heb ik troost nodig? Mijn gevoelens voor mijn geliefde, met wie ik nu nog steeds getrouwd ben, speelden ook een rol. Die gevoelens ervaar ik als iets hemels.” “God dient zich blijkbaar aan, ook al wordt Hij niet gezocht”, concludeert Visser. “Ook op de gracht.” “Op een gegeven moment begon ik het bij mijn vrienden te testen”, ging Sanders verder. ‘Stel je nou het krankzinnige voor? Dat ik gelovig zou zijn?’ Een eindejaarscolumn in Vrij Nederland sloot ik af met de zin: ‘Misschien word ik wel gelovig dit jaar.’ Ik voorvoelde het. Drie jaar geleden ben ik op een druilerige zondagochtend op de fiets gestapt en naar de kerk gegaan. Ik was op dat moment nog liever een bordeel in gestapt, maar het was goed. Ik ben blijven gaan.” Visser: “Het vraagt wel lef, lijkt me, om ineens zo tegen de stroom in te gaan leven.” “Ik had al wat geoefend met mijn homoseksuele coming-out”, lacht Sanders. “Al was dat wel veel makkelijker. Homo zijn was modern, gelovig worden is eerder ‘reactionair’ en ‘achterhaald’. De reacties waren veel venijniger. ‘Dat jij God nodig hebt snap ik wel, jij bent geadopteerd.’ Een goede vriendin van mij zag me op tv bij een programma van de EO en belde een bevriende psychiater. ‘Hij is psychotisch aan het worden!’ Je vóélt het ongemak.” Van Brussel: Toen ik die avond thuis kwam bij mijn vrouw en vertelde wat me was overkomen, vroeg ze: ‘En wat betekent dit nu?’ Ze is zelf atheïstisch opgevoed en was even in shock. Ik had geen idee, het enige wat ik wist, was dat het ‘goed was’. “Ik heb onze zoons ook verteld. De oudste vond het ‘belachelijk’, maar zei ook: je bent een gevoelig type, dus het past ook wel bij je. Onze jongste zoon had juist heel veel vragen. Na anderhalf jaar heb ik belijdenis in de doopsgezinde kerk gedaan en mijn zoons waren daarbij. Ze maken er weleens grappen over, tegelijk respecteren ze het.” Het wordt pas vervelend als mensen je aan een kruisverhoor onderwerpen, vond Van Brussel. “Dan vragen ze: ‘Doe je wel meer gekke dingen de laatste tijd?’ ‘Komt het omdat je een tijdje een hartstilstand hebt gehad?’” Visser: “Mensen zoeken meteen naar een verklaring om je opgedane ervaring onschadelijk te maken. Het kan en mag in ieder geval niet van God afkomstig zijn.” “Als mensen gelijk beginnen over kruistochten en het instituut kerk, laat ik het liever rusten”, zei Van Brussel instemmend. “Ik wil me niet hoeven verdedigen voor alles wat fout is gegaan. In mijn ervaring weten atheïsten overigens vaak ook heel weinig over wat geloven echt is.” Afsluitend vraagt de dominee of de heren denken dat het zin heeft om met deze gesprekken op de gracht het taboe over God te verbreken. Beiden beamen dat volmondig. Onder een zelfverzekerde oppervlakte gaat vaak veel leegte, twijfel en verlangen schuil. Sanders: “Ik kreeg laatst de vraag: denk je dat je al een beter mens bent geworden? Wie vraagt dat nou nog in onze samenleving? Ja, de vraag is wel ‘word ik er beter van?’ maar nooit ‘word ik er een beter mens van?’ Terwijl het om dat laatste gaat. Dus ja, het heeft zin.” Klik hier voor de terugblik op de eerste avond van God op de gracht!